Ik had er zin in om nu dan eindelijk iets groots te maken. De schets van drie vrouwen was klaar en ik hoefde het alleen maar om te zetten in klei. Het was mooi weer en ik besloot in de tuin te boetseren. Ik sleepte een emmer klei en een emmer boetseermateriaal mee naar buiten en ging aan de slag.
Van de (gele) chamotteklei sneed ik drie driehoeken af, voor elke dame eentje. Twee driehoeken stopte ik weg in plastic om uitdrogen te voorkomen, met de derde ging ik aan de slag. Veel mensen denken dat je het stuk klei dan gaat kneden, maar dat doe ik niet. Ik kneed een nieuw stukje klei en dat ‘plak’ ik dan op de homp. Het is eigenlijk meer schuiven, ja, ik schuif het stukje klei op de homp.
De homp kreeg maar moeilijk de vorm die ik in gedachte had. Natuurlijk begon de driehoek steeds meer op een lichaam met ronde vormen te lijken. Het leek echter voor geen meter op de vrouw die ik getekend had. Deze homp zat rechtop en was absoluut niet van plan haar schouders een tikje te draaien. Dan was ik ook nog zo ongeduldig geweest om haar al een beetje uit te hollen waardoor het lichaam indeukte op de plekken waar ik de klei op schoof.
Na vier uur zwoegen en zweten zag ik de homp niet meer als een potentiele dame van klei. Ik begon er een beetje een hekel aan te krijgen. Ook toen ik het liet staan en na een half uurtje terugkeerde zag ik alleen maar een starre tegenstander die er alles aan zou doen om een homp te blijven. Na een diepe zucht nam ik het snijdraad en sneed de homp in vier stukken. Elk van de stukken gaf ik een flinke stomp om ze daarna weer terug te stoppen in de emmer.
Ik ben overigens wel een beetje bijgekleurd 🙂
Bijgekleurd van woede of van de klei? Oh nee, je was buiten aan het kleien. Het had natuurlijk van alles kunnen zijn in dit geval (jou kennende)